300 Cols

(door Jan Bijma, 1999)


In mei 1999 verschenen artikel in het maandblad FIETS


Toen de Nederlandse Rijwiel Toer Unie, zoals de NTFU toen nog heette, in 1979 de Honderd Cols Tocht introduceerde, werd die algemeen beschouwd als de zwaarste toertocht ter wereld. Inmiddels begonnen meer dan 600 Nederlanders en Belgen aan de 4000 km lange monstertocht, waarvan er ruim honderd de finish haalden. Onze verslaggever Jan Bijma was in 1981 één van de eersten die de tocht volbracht. In 1991 en 1997 deed hij dat nog eens over, en in 1998 begon hij aan zijn vierde rondrit over de honderd bergen. Hoe verslaafd kun je zijn aan een fietstocht?



Zwaar


De Honderd Cols Tocht is de zwaarste tocht ter wereld. Dat was hij al in 1979, en in de loop der jaren is hij alleen maar zwaarder geworden. Hoe zwaar kun je een fietstocht maken? Met zijn denivellatie (het totale te overbruggen hoogteverschil) van bijna zestig (!) kilometer kun je de Honderd Cols eigenlijk nergens mee vergelijken. De Tour de France is ongeveer even lang als de Honderd Cols, 4000 km, maar bestaat voor het grootste deel uit redelijk vlakke etappes. De denivellatie is doorgaans niet meer dan 20 tot 25 km.


Het beste kun je hem vergelijken met twintig keer Luik-Bastenaken-Luik achter elkaar. Maar dan zwaarder. Want in de Honderd Cols zijn de hellingen niet beperkt tot vijf kilometer en een hoogte van 500 meter. Ook de Honderd Cols heeft zijn Redoute, in de vorm van de Marie Blanque die over vijf kilometer zo steil is als de Redoute over één kilometer. Ook heeft hij een eigen Stockeu, maar dan wel bijna vier kilometer lang. De naam: Col de Peguere, 3,5 km lang en 18% steil.


Stempels


Veertien juni 1980. Om half drie 's middags staan we aan de poort van de kazerne in Bitche te bedelen om een stempeltje. Want je krijgt de Honderd Cols niet voor niks, met stempels moet de rit worden aangetoond. De kazerne van Bitche is een slechte keus om zo'n stempel te bemachtigen. Het lijkt wel of de generaal er zelf aan te pas moet komen om met toestemming van de minister in Parijs het felbegeerde startstempel te mogen plaatsen in het controleboekje, dat door het halve regiment eerst moet worden gelezen. Maar na een half uur mogen we dan toch op pad om te beginnen aan een tocht waarvan we al maanden wakker hebben gelegen, en waarvoor we al vanaf kerst de voorbereidingen hebben getroffen. De zenuwen gieren me door de keel. Diezelfde middag doen we nog drie kleine cols, en dat gaat voortreffelijk. De kop is eraf!


Het verplichte gestempel onderweg, ook nu nog de manier waarop het rijden van de route moet worden aangetoond, is vaak vervelend, maar het brengt je op onvermoede plekken. Midden in Bourgogne moet worden gestempeld in het gehuchtje Aigueperse. We doen dat in het postagentschap dat zich in de quincaillerie bevindt, een potten en pannenwinkel, die in een boerenschuur is gevestigd. Het is de enige winkel in het dorp. In een hoek is een deel afgescheiden met kippegaas: het postkantoor. Hier in de Beaulolais, het grote Bourgondische wijnbouwgebied liggen heel wat cols, waarvan er negen moeten worden beklommen. We doen ze allemaal die dag, ondanks het slechte weer. Het regent bijna elke dag, en we hebben een harde zuidwesten wind tegen, dat blijft zo tot de Pyreneeën. Niettemin maken we etappes van zo'n 200 km per dag. Later zal ik begrijpen dat niet ondanks, maar dankzij het slechte weer het gemiddelde zo hoog ligt.



Handschoenen


De Puy Mary is de eerste serieuze col die ik in mijn leven bedwing. Het is mistig, ik kan Alfred niet bijhouden, het is steil, en ik voel me onzeker. Ik moet lijden! Dit is nieuw. Waar ben ik aan begonnen! Het is koud, en het regent. Ik wil eigenlijk terug, maar dat kan niet, ik moet omhoog. Twijfel. De weg slingert langs de bergrug, en eindigt in een soort kom. Hoe kan dat nou, de weg moet toch ergens blijven? Maar ik kan niet zien waar hij heen gaat. Dan ineens, hoor ik een auto boven mijn hoofd. Nu zie ik ook de haarspeldbocht vlak voor me, en de weg gaat hier steil rechtsom. De schrik slaat me om het hart. Ik moet alle zeilen bijzetten, maar gelukkig is het steile stuk maar anderhalve kilometer lang. De afdaling is 15%, en het is zo koud dat ik niet goed kan remmen, want mijn vingers zijn verstijfd. Gelukkig heb ik winterhandschoenen bij me.
Alfred is zijn handschoenen vergeten. Dat kan nog een probleem worden in het hooggebergte. 


Op 22 juni bereiken we de voet van de Pyreneeën. Bij een politiepost informeren we of de grote cols open zijn, want met dat slechte weer is een gesloten col niet denkbeeldig. De gendarme zoekt radiocontact met een bergpost. Gelukkig, de Aubisque is open, en de Tourmalet ook, al is dat pas deze week voor het eerst. Diezelfde avond bedwingen we nog de Aubisque. De volgende dag gaan we vol goede moed de Tourmalet op. Er ligt nog sneeuw, maar dat was op de Aubisque ook al het geval, want het is pas juni. Het gaat goed. Ik geef mijn bagage, ruim tien kilo, mee aan een passerende automobilist met het verzoek dat boven neer te zetten bij de kiosk. Het is een beetje riskant, want zo is Alfred vorig jaar tijdens de Ronde van Frankrijk z'n complete kampeeruitrusting kwijtgeraakt. Maar de bagage staat netjes klaar op de top, waar we een Engelsman ontmoeten die informeert hoe steil het is, want z'n remmen zijn niet al te best. Hoe kan iemand met zulk materiaal de bergen ingaan! De afdaling is weer koud en mistig. Beneden in Ste Marie de Campan moet ik meer dan een uur in grote ongerustheid wachten totdat ook Alfred is afgedaald. Het is zo koud, dat hij onderweg nog handschoenen heeft proberen te kopen, maar zonder resultaat.



Eten


Het is een fantastische etappe. In slecht weer over een besneeuwde Tourmalet, Peyresourde en Aspin, waar het opklaart. In Luchon moeten we stempelen bij het station. Alfred heeft geen zin om in de rij te staan voor het loket, en stopt zijn boekje in een stempelautomaat, die er met een grote klap een hap uitneemt. Pas na twintig kilometer komen we weer bij van het lachen, maar dan ontdekken we, dat we vergeten zijn om naar de alimentation te gaan. Ik heb nog een krentebol gegeten, maar Alfred heeft niks meer. Ik geef hem mijn laatste sultana koekjes. De Col des Ares en Col de Buret zijn maar kleine cols, maar met een lege maag kom je er niet over heen. Op onze laatste reserves bereiken we eindelijk Aspet, na een etappe van meer dan 170 km. Daarna zorgen we voor noodgevallen altijd een blikje rijstpudding bij ons te hebben. Ook als je helemaal kapot zit kun je dat nog eten, en het is genoeg voor minstens veertig kilometer.


Op 27 juni, na 2500 km, is het ineens afgelopen. Na mijn dagelijkse telefoontje naar huis blijkt dat ik terug moet, omdat mijn ernstig zieke vader snel achteruit gaat. Veertien dagen ben ik elke minuut van de dag met de Honderd Cols bezig geweest, met het parcours, met de zwaarte, met de energie die het kost, en met het eten om die energie aan te vullen. En dan ineens is het afgelopen, en moet de geest zich met heel andere emoties bezighouden. Aan alles komt een eind..



Een jaar later


Tien juli 1981. Alfred heeft de tocht in 1980 alleen afgemaakt, en was daarmee de eerste fietser die de Honderd Cols op zijn naam schreef. Hij gaat toch met me mee tijdens mijn vervolg van de tocht, en Kor heeft zich bij ons aangesloten. We zijn weer begonnen in de Vogezen en rijden zo via de Jura en de Alpen naar Avignon, waar ik had moeten opgeven. In het begin gaat het niet goed, ik moet bijna elke dag afzien, maar in de Alpen gaat het wat beter. We zijn jonge honden, en rijden hard de bergen op, in etappes van gemiddeld 200 kilometer. Drie of vier cols op een dag. Na de derde dag in de Alpen ben ik moe, hartstikke moe. Om vier uur zijn we in Barcelonnette, voor een laatste kop koffie voor we de Col d' Allos opgaan. Het regent. Ik zou hier willen stoppen, ik leg mijn hoofd op mijn armen en weet, dat ik binnen twee minuten in slaap ben als ik zo blijf liggen. Kor en Alfred zijn onverbiddelijk: we gaan. Maar de col is gesloten! Navraag leert dat we er met de fiets wel langs kunnen en we gaan op pad. De kou slaat in mijn benen en het doet pijn, echt pijn. Ik heb moeite met het tempo, maar na een paar kilometer begin ik warm te worden en gaat het weer goed. Dan blijkt waarom de col gesloten is. Er is een heel stuk van de weg verdwenen, de diepte in gegleden, er is nog maar een smal paadje langs de afgrond voor ons over. Dat geeft niet, we kunnen er tenminste langs. Het tempo ligt hoog, ik heb er best moeite mee, want de Allos is dan wel niet de zwaarste van de Alpencols, maar na de Izoard en Vars is het toch nog een stevig toetje.



Ventoux


Op twaalf juli zit het er bijna op. Na vier dagen in het hooggebergte ben ik ook aardig uitgewoond. Het mag van mij wel ophouden. Nog één col, maar dat is dan wel een van de aller zwaarste: de Mont Ventoux. Ook in de Alpen was het slecht weer, en haalden we flinke dagetappes. Maar nu is het warm, en ongelukkigerwijs staan we net op het heetst van de dag aan de voet van de reus die we gisteren al konden zien liggen. Het is zondag. Een van de vele cyclotouristes die we ontmoeten heeft me die morgen al gewaarschuwd: Il est impossible d' attaquer le Ventoux l'apres-midi!, maar ja het komt nu eenmaal zo uit. We laten de bagage achter in Carpentras, dat scheelt, want de route komt na de Ventoux hier weer terug. Na een paar kilometer zit ik al zonder water, want de bidon is snel leeg. Het zweet gutst van mijn hoofd, langs mijn armen, van mijn benen. Een spoor van zweet laat ik achter op het zinderende asfalt. Nog een paar haarspeldbochten later moet ik van de fiets, ik kan niet meer. Van een paar picknickende Fransen krijg ik gelukkig water, en kan ik weer verder, maar het tempo ligt er goed uit. We waren vast van plan om de reus in anderhalf uur te bekimmen, maar bijna drie uur later bereik ik pas de top. De grootste vijand van de Honderd Cols fietser is de hitte. We hebben geboft met het slechte weer in de afgelopen week!



Tien jaar later


Tien jaar later sta ik weer aan de voet van de Ventoux, maar nu doen we het anders. Mijn tweede Honderd Cols rijd ik met Marius. Hij is een mindere klimmer dan ik, want hij is veel groter en zwaarder. Dat geeft mij de gelegenheid om het allemaal wat meer op mijn gemak te doen, en eigenlijk fietst dat veel fijner. Ook de Ventoux willen we ontspannen opfietsen. Door een uitgekiende etappe-indeling zorgen we ervoor dat we in Carpentras overnachten. Omdat de route zodanig is veranderd, dat we niet meer in Carpentras terugkomen kunnen we de bagage niet achterlaten. Om vijf uur staan we op, en gaan meteen op pad, zodat het nog koel is als we de Ventoux opgaan. Zo fris als een hoentje zitten we later aan de chocolat chaud in Chalet Reynard, het bekende restaurant enkele kilometers voor de top. Nu weten we ook waar de berg en de col hun naam aan danken (Ventoux = alle winden). De col heet feitelijk Col des Tempetes, wat Col der Stormen betekent. Wat kan het hier waaien! In de krant die in Chalet Reynard op tafel ligt staat een kort bericht over twee fietsers die een dag eerder van de Ventoux afgewaaid zijn. Bij het monument van Tommy Simpson op twee kilometer van de top zit een Nederlandse jongen tegen een muurtje. Hij durft met deze wind niet meer verder te dalen. Op de top staat een moeder met haar kind, dat ze met één arm stevig beethoudt, want het kind dreigt steeds weg te waaien. We trotseren de wind, en komen veilig beneden in Malaucene. Wat een afdaling! Wat een uitzicht! Eindeloos lang dalen we af over de prachtig aangelegde weg op de berghelling naar het Rhônedal.



Slaap


Het is veertien juli 1991, de nationale feestdag. In Carpentras was het de hele nacht bal, we hebben dus geen oog dichtgedaan. Als het die middag weer warm wordt, krijg ik het te kwaad met de slaap. Op de Col de Macuegne, in het achterland van de Ventoux gebeurt dan wat ik niet voor mogelijk hield: al klimmend val ik in slaap op de fiets. Ik ontwaak uit mijn middagdutje als de fiets ineens onder me vandaan glijdt het ravijn in. Ik laat me achterover vallen, en glijd achter mijn fiets aan enkele meters naar beneden door het hoge gras. Er is niks aan de hand, ik kan gewoon mijn fiets pakken en naar boven klauteren. Alleen het zitten gaat een beetje lastig, want ik ben door een doornstruik heen gegleden... Dan realiseer ik me, dat ik ontsnapt ben aan een val in het diepe ravijn, dat vijftig meter verder mijn deel zou zijn geweest. Ik ben op een wel heel gelukkig punt van de weg gereden, want vijftig meter verder had ik het niet na kunnen vertellen.


De afdaling van de Macuegne is eigenlijk de afdaling van de Col de l'Homme Mort, over het Plateau van Albion. Hier boven ligt een nucleair wapenarsenaal, en de wegen zijn er dus breed. Over die mooie gladde gelijkmatige afdaling gaan we met de Mistral in de rug onwaarschijnlijk hard naar beneden, pas in het dal bij de middeleeuwse ronde burcht Simiane-le-Rotonde komen we uit onze vrije val tot stilstand.



Warm


In 1980 hadden we het koud op de Puy Mary en in de Pyreneeën, maar alle jaren daarna was het warm. Er waren jaren dat ik de tas met winterkleren niet eens meer van de fiets haalde, die ging er in Nederland op en ging er in Nederland ook weer af. Al die cols voor niks over gesleept.


In 1991 is het in de Pyreneeën zo warm dat we nauwelijks de Marie Blanque overkomen. Marius heeft hier een geweldige inzinking. Vraag niet hoe hij hier boven kwam. Ook drie jaar later is het hier verschrikkelijk warm. Na de Aubisque in de ochtend wordt het eigenlijk te warm om verder te fietsen, zelfs in het dal. We besluiten te gaan slapen langs de rivier, om dan 's avonds maar de Tourmalet op te gaan. Raar is dat, we hebben pas één col gedaan, maar zijn toch al compleet uitgewoond. Na het middagdutje fietsen we verder, maar zitten vijftien km verder alweer op een terras. Het is niet te doen. Tegen vijven wagen we het erop. We beginnen aan de Tourmalet. Maar het gaat niet. We kruipen omhoog, en drie kilometer voor het wintersportplaatsje Bareges neem ik me voor om een hotel te zoeken. Driehonderd meter verder zie ik ineens een gîte, een soort eenvoudig pension voor bergwandelaars. We besluiten daar te stoppen. Prachtige ervaring, ontmoetingen met Zwitsers, Italianen, Fransen, veel avonturiers. Ook de jaren daarna geven we de voorkeur aan slapen in gîtes en chambres boven hotels.



Ziek


Augustus 1994. Marius is ziek geworden na de beklimming van de Peyresourde, omdat het weer plotseling omgeslagen is. Na de extreme warmte op de Tourmalet wordt het koud en regenachtig. Hij is niet de eerste die hier ziek wordt, want veel deelnemers voor ons moesten in de Pyreneeën uitgeput opgeven. In St. Beat is hij zo ziek, dat we niet verder kunnen. We besluiten om hem de volgende dag op de trein te zetten naar Carcassonne, waar ik hem dan na twee dagen weer oppik. Ik ga alleen door over de Col de Mente, Core en Peguere. De laatste is met 18% de steilste col van Frankrijk. Meer dan de helft van de Honderd Cols fietsers moet hier lopen. Mij blijft dat lot niet bespaard, want na 200 m breekt mijn ketting. Nadat ik die gerepareerd heb, kan ik niet meer opstappen met mijn 42x28, want daar is het te steil voor. Na een kilometer lopen kan ik pas in de eerste bocht weer op de fiets komen. De rest van de col kan ik wel fietsen, maar dat gaat eigenlijk net zo snel als lopen. Bijna een uur doe ik over de 3,5 km.



Pijn


Als je je goed voorbereidt, je etappes goed indeelt en op tijd je rust neemt, hoef je geen pijn te lijden op de cols. Toch valt er niet altijd aan te ontkomen. Kou en regen, tegenwind, maar ook de hitte kunnen je zo slopen, dat elke trap pijn doet. Ik heb pijn geleden op de Puy Mary, op de Marie Blanque, de Ventoux, de Madeleine, de Clergeon en de Grand Colombier, maar ook op de Grand Ballon in de Vogezen.


Het is niet mijn beste jaar, 1995. Slecht voorbereid begin ik in mijn eentje aan de Alpen, Jura en Vogezen. Al de eerste dag kom ik op de Grand Colombier in geweldige problemen. Ik word zo gesloopt, dat de volgende dagen gekenmerkt werden door geweldige inzinkingen, culminerend in een helse beklimming van de Grand Ballon, gepaard gaande met hevige rugpijn. Drie maal moet ik van de fiets om weer tot rust te komen. De laatste kilometers doen zo veel pijn, dat ik het op de top niet meer kan opbrengen om de laatste honderd meter naar het hotel te klimmen. Liever rijd ik door naar het 8 km verderop gelegen Le Markstein om daar het hotel op te zoeken. Ziek van vermoeidheid laat ik het avondmaal aan mij voorbij gaan. De volgende dagen doe ik het een stuk rustiger, waardoor ik er weer een beetje bovenop kom.


Pijn kun je ook lijden in een vlakke etappe: 1998. Mijn eerste dag begint in Souillac, de vlakke aanloop naar de Pyreneeën. Een korte picknik langs de weg ontaardt in een middagdutje, waaruit ik na een half uurtje met geweldige kramp ontwaak. Verder fietsen is onmogelijk. Pas na een massage van een half uur kan ik weer verder.



Koud


Aan alle twijfel of het meeslepen van de jacks, mouwstukken en handschoenen nou wel nodig is komt tijdens de vierde Honderd Cols een einde. Ontmoedigd door de hitte in de afgelopen zomers besluit ik nu maar eens in voor- en naseizoen te gaan. Juni 1998 brengt me precies wat ik ervan verwacht, prachtig fietsweer in de Pyreneeën. Als ik besluit om deze truc te herhalen in de nazomer, pakt dat anders uit. Met Jarich rijd ik begin september de Cevennen, de Provence en de Alpen. In de Cevennen is het nog prachtig weer, maar in de Alpen slaat het om. Halverwege de afdaling van de Col de Couillole begint het te regenen, en in het dal blijkt het net zo koud als op de top, toch 2000 meter hoger. In de aanloop naar de Bonette wordt het steeds natter en steeds kouder. Na een tijdje verandert de regen in hagel en natte sneeuw. Jarich heeft veel minder winterkleren mee dan ik, maar is dan ook een winterharde Fries. Ik ben toch wat meer een kasplantje, en heb al die winterattributen echt wel nodig om de afdaling in te gaan. Het gekke is, dat je bij wijze van spreken in je blootje de col op kunt fietsen, maar eenmaal boven heel snel alles moet aantrekken wat je bij je hebt, want je koelt snel af als je niet meer trapt.


Het beklimmen van de Bonette is een topprestatie, zeker onder deze omstandigheden. Maar dat geldt nu ook voor de afdaling! Na een koffiestop in een berghut halverwege komen we veilig in het dal aan. Een paar uur later sneeuwt de Bonette dicht, en gaat dat jaar niet meer open.



Weergaloos


Geen enkele tocht heeft op mij meer indruk gemaakt dan de Honderd Cols, en ik ben niet de enige. Bijna alle deelnemers schrijven dat het niet alleen de zwaarste, maar ook de mooiste tocht ter wereld is. Wie van de Menté is afgedaald, wie in Madieres is geweest, wie door de Casse Deserte is gefietst, of op de Galibier heeft gestaan, die weet wat we bedoelen. Toch zal de Honderd Cols nooit meer zo zijn als in 1980, toen ik voor het eerst in het hooggebergte reed. Dat heeft niet alleen te maken met de gewenning, maar ook met het tempo waarin de Fransen hun natuurgebieden om zeep helpen. Maar de cols blijven de cols. Het euforische gevoel, de geweldige adrenalinestoot in die laatste kilometer van de Galibier, de geweldige kick van de afdaling van de Menté: het maakt het allemaal de moeite waard.


Als ik dan op een mooie zondagmorgen in alle vroegte bovenop de Bonette sta, waar een lage zon door de ochtendnevel probeert te breken, of in de spectaculaire klim van de Grand Colombier boven op het meer van Le Bourget kijk, dan weet ik weer waarom ik verslaafd ben aan de Honderd Cols. Dat gaat nooit meer over.

- o -




Hotels
1991. Zelden hebben we moeite met het vinden van een slaapplaats, maar in de Cevennen wordt het toch even lastig, als blijkt dat het enige hotel van Caunes vol is. Want na Caunes ga je de heuvels van de Montagne Noir in, en daar zul je weinig vinden tot het vijftig kilometer verderop gelegen St. Pons. Tot overmaat van ramp is Marius hier ook aan het eind van zijn Latijn na weer een broeierig warme dag in de schitterende streek tussen de Pyreneeën en de Cevennen. Die komt de Col des Salettes niet meer over. Maar we moeten toch ergens slapen! Gelukkig kunnen we bij een camping in Lespinassiere een caravan huren, waar het 's nachts zo koud wordt dat we de gordijnen als dekens gebruiken.
Altijd hebben we nog een slaapplaats gevonden, meestal in hotels, soms ook in pensions, gîtes, chambres of jeugdherbergen. Om de bagage zoveel mogelijk te beperken hebben we niet gekampeerd, hoewel er genoeg voorbeelden zijn van Honderd Cols fietsers die dat wel gedaan hebben.



Hygiëne
Wie de Honderd Cols rijdt moet concessies doen aan de hygiëne. Je kunt nu eenmaal niet voor elke dag schone kleren meenemen. We losten dat op door in principe elke dag te wassen. Je hebt dan twee hemden, truien en broeken nodig. Als het mooi weer is zijn ze de volgende dag wel weer droog, zeker als je alles voor het ophangen even in een handdoek rolt. Maar als het regent wordt de boel niet droog. Dat is vervelend, want dan kun je het op de bagagedrager ook niet meer droog krijgen. De oplossing is eenvoudig: je trekt de natte plunje gewoon weer aan, want zodra je op de fiets zit regen je toch meteen weer nat.



Bagage
"Alles wat je thuis laat is meegenomen" zou Kor schrijven in zijn rubriek in dit blad, nadat hij in de Alpen de helft van zijn bagage naar huis terugstuurde. Het is waar, want in de bergen telt elke gram. Je bent geneigd om je fietstassen vol te stoppen met alles waarvan je denkt dat het wel eens van pas zou kunnen komen, maar als je dat allemaal over Honderd Cols heen moet slepen wordt het een ander verhaal.
Het loont de moeite om van werkelijk alles wat je meeneemt eerst na te gaan of het wel meemoet en of het niet lichter kan. Het probleem is dat je rekening moet houden met zowel warm als koud weer, en koud betekent in de bergen: winter. We hebben in de sneeuw gestaan op de Aubisque, Tourmalet, Galibier, Iseran, we hebben een sneeuwjacht meegemaakt op de Lautaret en de Grand Ballon, en gladheid op de Aravis. Maar we hebben ook dagen gehad met temperaturen boven veertig graden Celsius. Gelukkig is er de laatste jaren op kledinggebied nogal wat innovatie geweest, wat betekent dat er heel lichte winterkleding op de markt is. Goretex en fleece bijvoorbeeld, thinsulite, het zijn allemaal mooie materialen die de Honderd Cols bagage hebben doen verminderen. Het zijn niet alleen de materialen die hebben bijgedragen. Ook het zorgvuldig omgaan met de selectie van wat meegaat en wat thuisblijft is belangrijk. Daar is een aardige methode voor. Gooi alles wat je mee wil nemen op een stapel en weeg die. Haal de minst belangrijke dingen eruit, net zolang totdat je onder de tien kilo zit. Leg alles daarna op de grond, en bekijk van alles wat daar ligt, of het echt nodig is, en of het niet lichter kan. Neem de lichtste trui mee, de lichtste schoenen, de lichtste balpen, geen volle tube tandpasta, geen groot stuk zeep, geen zeepdoosje, geen tas met gereedschap, geen boeken. Neem geen kaarten mee, maar verkleinde fotokopietjes, waarop je de route intekent. Geen toilettas maar een plastic zakje. Op deze manier kun je de bagage beperken tot minder dan 7 kilo, waarmee je onbeperkt kunt rondfietsen.



Vervoer
In 1980 moesten we nog heel wat organisatietalent aanspreken om onszelf en de fietsen in en uit Frankrijk te krijgen. Vakantie houdende vrienden en familie werden ingeschakeld. Dat hoeft nu niet meer, want naar talloze plaatsen langs de route gaan comfortabele fietsbussen en treinen. Je stapt in Nederland in, en na een nachtje slapen in de bus of de trein wordt je de volgende morgen wakker in de Alpen of Pyreneeën. Wij hebben gebruik gemaakt van de OAD bussen naar o.a. Annecy, Souillac en Dax, en de France Individuelle bussen vanaf Draguignan. De beste ervaring hebben we met de fietstrein van en naar o.a. Narbonne en Souillac.