De verkenningen van Bijma

(door Jan Bijma, 2021-2024)



In eerdere verslagen heb ik al geschreven dat ik mijn elfde 100 Cols (waar ik al in 2018 de eerste delen van reed) vermoedelijk niet zal voltooien. Kopjes boven de voorgaande verslagen vermeldden meestal het rangnummer van mijn 100 cols tochten, maar nu zet ik maar een ander kopje boven mijn verslag. Want het gaat eigenlijk niet meer over mijn elfde.

In het coronajaar 2020 voltooide ik de tiende. In de jaren daarna ging ik elk jaar weer naar Frankrijk om een deel van de route te rijden, maar niet meer om er een te voltooien.


Juli 2021: Culoz-Saverne (km 3464 - 4082)

In het voorjaar van 2021 vroeg oud-voorzitter Alfred Hendriks (met wie ik in 1980 de allereerste 100 Cols Tocht reed) mij om de laatste GPS-route van het traject Jura/Vogezen. Alfred was met een paar vrienden bezig om de 100 Cols te rijden, zijn derde. Hij vroeg of ik mee wilde, en dus reden we met z’n vieren naar Culoz: Alfred en ik, Peter S. en zijn vriend Roland F.
Peter en Roland zouden elk om beurten de volgauto rijden. 




Het hotel zit vol wielrenners die aan de Ronde van de Ain deelnemen, maar voor ons is er ook nog plek. Het restaurant is eigenlijk dicht, maar als we genoegen nemen met de standaardmaaltijd van de wielrenners kunnen we mee-eten.
De zaterdag voor het vertrek liet ik door de fietsenmaker nog even een nieuwe ketting en een nieuwe pignon op mijn fiets zetten. Al onderweg van de fietsenmaker naar huis bleek dat de derailleur totaal verkeerd stond afgesteld. Dat had ik beter zelf kunnen doen, maar ik had weinig tijd. Dus ging ik terug om dat te laten verhelpen.
Op maandagmorgen bij het vertrek uit Culoz blijkt al na de eerste meters van de Grand Colombier dat de ketting over het grootste kransje heen schakelt. Prutswerk. Dus sta ik daar een kwartiertje te knutselen aan mijn fiets in plaats van dat ik er op zit, maar even later ben ik toch ook onderweg.
Roland komt in zijn volgauto geregeld even langszij om bezorgd te vragen of het nog gaat. Na mijn operaties in 2020 ben ik een tergend langzame klimmer geworden, en Peter en Alfred zitten dus al een hele tijd aan de koffie boven, voordat ik daar ook recht op heb. De Grand Colombier staat met zijn index van 7,6 op de zesde plaats in de indexlijst, en is dus een hele kluif om mee te beginnen. Gelukkig kan ik beter afzien dan klimmen tegenwoordig, dus ben ik wel blij daar ook aan te kunnen schuiven. 


Het is wel een schitterende col, met spectaculaire virages aan het begin, met fantastische uitzichten op het Lac du Bourget en op de Saone.



We rijden geen al te lange etappes, ze zijn zo rond de 100 km per dag. Dat is voor mij nog wel te doen. Met de beklimming van de Grand Colombier ben je wél een halve dag bezig, maar nog níet op de helft van de etappe. Het is nog geen 20 km.
De rest van de etappe is een stuk makkelijker, met alleen de niet zo lastige Col de Berentin, en tot slot de lange klim naar de Col de la Croix de la Serra. Daarna alleen nog afdalen naar Saint Claude, waar ik bijna altijd in het Hotel Saint Hubert slaap, en ook nu weer.

De volgende dag begint met de prachtige weg langs het spectaculaire spoor door het dal van de Bienne naar Morez. De trein rijdt hoog boven je hoofd op talloze viaducten.

We rijden met een volgauto, dat ben ik niet gewend. Meestal staat die ergens langs de weg met koffie en broodjes. Maar in Morez gaan we nog gewoon ouderwets in een koffietent zitten.




Dit is de Jura, meestal nat, maar vandaag is het droog. We bereiken de etappeplaats Lods gemakkelijk. Het geboekte hotel blijkt een B&B te zijn dat niet iedereen kan vinden. Tot mijn verrassing ben ik (het laatste wiel aan de wagen), er het eerst. Eten kunnen we er niet, maar in een plaatsje twee kilometer verderop wel.

Het is niet zo’n heel lastig traject, dat we nu rijden. Het gaat wel op en neer, maar dat is allemaal niet al te steil. Goed te doen.

Dat wordt in de Vogezen wel anders. We overnachten in Giromagny, aan de voet van de Ballon d’Alsace. Het is nat en koud. Na de afdaling zouden we koffie gaan drinken in St Maurice-s/-Moselle. Als ik daar ook beneden kom zijn ze nergens te bekennen, en nemen ook geen telefoon op. Ik zoek het hele dorp af, maar niks nergens. Dan rij ik maar gewoon door, je moet wat. Maar ik wil toch wel eens koffie, dus ga ik in Bussang naar mijn favoriete koffiestek, een brocantewinkeltje waar het een enorme zooi is, maar waar ze ook koffie verkopen, en twee stoelen hebben. Tot mijn verrassing staan daar de fietsen van de heren tegen de gevel. Zij zitten daar ook. Niet in het winkeltje, maar er achter in een kamer met luie stoelen en een enorme berg onbegrepen stukken. Mooie plek.
Dan gaan we nog de Grand Ballon op (index 5,9). Ik kom meer dood dan levend boven, maar dat ben ik ondertussen wel gewend. Na de koffiestop nog een stuk over de Route des Crêtes, en dan afdalen naar het hotel in Munster. De Petit Ballon zit in 2021 nog niet in de route, dus is het alleen afdalen, en zitten we een half uur later al aan het bier op het terras bij het hotel.

De volgende dag meteen uit het vertrek over de Côte du Rot naar de Collet du Linge. Vroeger gingen we hier over het sanatorium terrein van Hasslach naar boven, maar omdat het sanatorium aan een projectontwikkelaar is verkocht kan dat niet meer, en gaan we via de Côte du Rot. Ik was er zelf nog niet geweest, maar de Côte blijkt zijn naam eer aan te doen. Het is inderdaad een poepiesteile rothelling.
Verder is het de hele dag klimmen en dalen. We zouden overnachten in Hohrodberg. Daar zijn we al vrij vroeg, daarom stel ik voor om het hotel in Ottrot te boeken. Dat halen we nog makkelijk, en dan hoeven we de volgende dag niet zo ver meer naar Saverne. Kunnen we meteen door naar huis.
Dat gaat voortreffelijk. In de afdaling van Mont-Sainte-Odille breekt vlak voor Ottrot een geweldige onweersbui los. Drijfnat komen we aan bij het hotel, waar ze gelukkig een droogtrommel hebben.




De volgende morgen is het nog maar 60 km over vrij gemakkelijk terrein naar Saverne. De laatste col is de Col du Schanz. Het is een Route Forestière, een bosbouwweg. Het zware verkeer heeft de weg aan gort gereden. Dat is al jaren zo, maar nu is het zo ernstig dat ik ter plekke besluit een nieuwe route te gaan zoeken als ik weer thuis ben.
Een uurtje later zijn we klaar met ons 100 Cols traject. Bij het station in Saverne omkleden. Daar zie ik ineens een 100 Cols shirt staan, het is Ronald Rondeel, die net zijn vertrekstempel heeft gehaald aan het loket. Hij gaat op pad, wij zijn net klaar.
Alfred stapt ook weer op, hij rijdt nog verder het traject Saverne-Beaune. Peter en Roland stappen in de auto naar huis. Ik kan er niet meer bij, het is vol met twee mannen, twee fietsen, en een berg bagage. Als je een auto bij je hebt neem je een half huishouden mee, maar als je dat allemaal op de fiets mee moet nemen kijk je wel uit. Dan is het beperkt tot twee fietstasjes.
Ik koop een kaartje naar Straatsburg, en verder naar Keulen en Utrecht. Het is het weekend van de overstromingen in Limburg, Luxemburg, België en langs de Rijn. Verder dan Keulen kom ik niet. Daar moet ik in hotel. De volgende morgen is het een enorme chaos op het station. Na tweeënhalf uur lukt het me een trein te bemachtigen naar Dusseldorf en verder naar Venlo.
Ook het reizen naar en van de 100 Cols is enorm afzien, maar daar kunnen 100Collers wel tegen.



Mei 2022: Saverne – Bains-les-Bains en Giromagny – Saverne (km 0 - 183  en  km 3810 - 4082)

Corona slaat weer toe in Frankrijk, maar ik wil toch naar het parcours. We hebben twee wijzigingen in de Vogezen, en die wil ik verkennen. Het gaat om de Petit Ballon en een nieuwe opgang van de Col du Schanz, omdat ik in 2021 gezien had dat dat echt niet meer kon.
Weer niet met de trein, vanwege corona, maar met de auto van Truus naar Frankrijk. Dat betekent dat ik weer terug moet naar de auto. Dat los ik op door eerst het begin van het parcours te rijden tot Bains-les-Bains. Daar neem ik de trein naar Giromagny aan de voet van de Ballon d’ Alsace. De auto kan dan in Saverne achterblijven. Dat wil zeggen: in La Hoube, 25 km verderop in de route. Daar is een uitstekend hotel, en daar laat ik de auto liever achter dan in Saverne.
In dit traject heb ik nog één overnachting, een kilometer of 7 van de route af bij de Col de Mon Repos. Aan het eind van de dag de col over, en de volgende morgen weer terug, de col van de andere kant op. Op de col neem ik de afslag naar de Route Forestière en zit ik weer op het parcours.
Het gaat me makkelijk af. In de loop van de middag ben ik al in Xertigny, en verken vanaf daar een nieuwe route naar Bains-les-Bains. Bains wil tegenwoordig liever Vôgue heten. Het badplaatsje met thermale baden is gefuseerd met het dorp Vôgue, en de gemeente heet nu Vôgue-les-Bains. Zo staat het ook op de kaart, maar niet op de wegwijzers.
Het station ligt in the middle of nowhere een eind buiten Bains. 



Een aftands stationnetje, niemand te bekennen. Geen dienstregeling, geen loket, geen omroepsysteem, zoek het maar uit. Naast een mededeling dat je niet zonder geldig plaatsbewijs in de trein mag, hangt een mededeling dat je dat plaatsbewijs in de trein kunt kopen. Franse slag. De hele reis naar Giromagny heb ik trouwens geen conducteur gezien, dus ik ben goedkoop uit.
De trein komt eigenlijk niet in Giromagny, maar in Evette, een kilometer of tien verderop. Tegen zessen ben ik er, en zit in hetzelfde hotel als vorig jaar met Alfred, Peter en Roland. Giromagny heeft wel een station, maar daar rijdt geen trein meer. Het is nu een uitstekend restaurant, en dat komt goed van pas.

De volgende morgen begin ik aan het traject waar ik eigenlijk voor gekomen ben. Het is wel een stuk lastiger dan vorig jaar, want na de afdaling van de Grand Ballon mag ik niet doorrijden naar Munster, omdat ik eerst de Petit Ballon moet verkennen. Eerst overnacht ik nog in Muhlbach, vier kilometer voorbij de afslag naar de Petit Ballon.

De volgende morgen klim ik dus eerst weer vier kilometer terug naar Sondernach waar de Petit Ballon begint.
Die col is in de route gekomen op initiatief van Roland Olieman, onze voorzitter. Het is een beetje een misleidende naam, Petit Ballon. Want hij heet wel petit (klein) maar is dat bepaald niet. Hij heet alleen maar Petit om hem te kunnen onderscheiden van de Grand Ballon (1424 m). Dat is de hoogste top van de Vogezen, en de Petit Ballon is de op één na hoogste (1272 m). Er zijn nog twee ballonnen: de Ballon d’Alsace (1248 m) waar het parcours ook overheen gaat, en de Ballon de Servance (1216 m). Die vier ballonnen zijn de vier hoogste toppen van de Vogezen, dus een kleintje is er eigenlijk niet bij.

Het is een mooie, niet al te zware klim van tien kilometer. De afdaling is een stuk steiler, die zit een jaar later als klim in de Tour.   Maar eerst ga ik nog koffie drinken in de auberge na de top. Er is er ook eentje vóór de top, en in beide tenten kun je stempelen als je nog van het ouderwetse nostalgische stempelboekje gebruik maakt.
Na de Petit Ballon ga ik eerst naar de bakker in Munster, om daarna, net als vorig jaar, de Côte du Rot naar de Collet du Linge te beklimmen. Gemeen steil ding, die rot côte.

Vervolgens al die Vogezencols, die eigenlijk best te doen zijn, ware het niet dat het er zovéél zijn. De Linge, Calvaire, Bonhomme, Pré des Raves, Ste Marie, allemaal glijden ze onder mijn wielen door. Op de laatste ben ik wel een beetje opgerookt. Na de afdaling ga ik in het prima hotel in Ban-de-Laveline, een kilometer van de route af.
Na een nachtje slapen kan ik er weer tegen, en neem de laatste cols: Urbeis, Steige, Charbonnière, Kreuzweg, en nog een paar fikse côtes: Welschbruch, Wolfsgrube, Fort de Mutzig, Froeschacker. De laatste twee zijn nieuw, ze zitten nu in de route omdat de oude opgang van de Col du Schanz totaal aan flarden is gereden door het bosbouwverkeer. Nu nemen we de opgang vanuit het zuiden. Daarmee is de Col du Schanz (de allerlaatste col in het parcours) wel een serieuze klim geworden. Ik daal af naar Cosswiller. De route gaat nog 20 km door naar Saverne, maar ik krijg als toegift nog de Col de Valsberg, die ik eigenlijk op de heenweg vanuit Saverne al had moeten nemen. Ik doe hem nu, want de auto staat in La Hoube. Die laatste kilometers vallen me behoorlijk zwaar. Dat had ik niet verwacht. Die berg is helemaal niet steil, maar ik moet behoorlijk afzien.
Mijn besluit staat vast: het wordt te zwaar voor mij. Ik ben 72, dat moet ik maar accepteren. Aan alles komt een eind.

Maar later dat jaar realiseer ik me dat ik in april nog corona heb gehad. Weliswaar de milde variant, maar ik ben er echt wel ziek van geweest. Ik ga het in 2023 toch weer proberen, om mezelf te testen.




Juli 2023: Lamagistère – Lecumberry (km 1112 - 1387)

Mijn plan is om in juni de Pyreneeën nog een keer te proberen. Ik ben er al vijf jaar niet meer geweest, en ik wil mezelf testen, of ik dat hooggebergte nog aankan. Het gebied vóór de Pyreneeën, Gascogne, ben ik al zes jaar niet meer geweest, dus dat wil ik ook nog een keer doen. Is gelijk een mooie training voor het echte werk. Het gaat om het traject vanaf Lamagistere. In 2018 reed ik met Alfred het Centraal Massief, van Beaune tot Lamagistere. Het plaatsje ligt aan de Garonne, de rivier die vanuit Spanje over St. Beat door Toulouse richting Bordeaux loopt. In St. Beat (aan de voet van de Col de Menté) heeft de rivier in 2013 twee volledige campings plus de brug meegesleurd naar Toulouse.
Lamagistère is voor mij vaak begin- of eindpunt, omdat je er op de trein kunt stappen naar Agen en verder naar Bordeaux. Meestal neem ik niet de trein maar de fiets naar Agen. Het is maar 20 km over een prima fietspad langs het Canal Latéral à la Garonne. In Lamagistere wil ik de route dus weer oppakken.
Makkelijker gezegd dan gedaan. Noch de treinreiswinkel, noch de site Fiets Mee van Jan Wachtendonk kan tickets leveren. Het schijnt onmogelijk te zijn om vanuit Nederland treinreizen te boeken mét fietsvervoer in Frankrijk. Franse Slag. Ik vind het te ver weg om met de auto te gaan.
Dus neem ik maar de Cycletours fietsbus in die richting. Ik kan naar St. Jean-Pied-du-Port of naar Cahors. St.Jean-PdP lig al in de Pyreneeën, ik mis dan de aanloop die ik graag weer eens wil verkennen. Cahors ligt nog een behoorlijk eind van Lamagistère af. Toch neem ik die maar. In juni rijdt die bus nog niet, dus wordt het juli. Juli en augustus probeer ik altijd te mijden. Het is druk, de hotels zijn vaak vol, en het kan bloedheet zijn in die periode. Helaas, ik heb weinig keus. Toch maar de bus van 10 juli naar Cahors, waar ik na een min of meer doorwaakte nacht arriveer om een uur of negen. Ik wordt onverwacht opgewacht door Dirk Rood uit Bergen, een 100 coller die ik al vaker heb ontmoet. Hij staat hier op de camping, en is net zo verrast mij te zien als ik hem.
In de loop van de middag ben ik in Lamagistère. Ik probeer onderweg te bekijken of we geen betere route kunnen vinden, over Valence, maar dat levert niet zoveel op. Te ingewikkeld, en niet echt een verbetering.
Enkele kilometers na Lamagistère zie ik een vakantiefietser voor me rijden, met behoorlijk veel bagage in een aanhanger. Als ik hem voorbij rijd roept hij ineens naar me: “Honderd Cols”! Dat leest hij op mijn wielertrui. Het is Albert Koffeman uit Urk, ook een 100 Coller. Hij is al een hele tijd onderweg, want is ook geen 20 meer, en sleept veel bagage mee. Hij kampeert. 




Ik ga in hotel in Astaffort, Albert rijdt door naar de camping in Lectoure. We drinken samen nog wat bij mijn hotel, dan stapt hij weer op.
Eigenlijk verwacht ik dat ik hem later die week wel weer voorbijrijd, maar dat is toch niet het geval. Dat komt misschien ook omdat ik hier en daar wat alternatieven ga verkennen. Het traject naar de eerste Pyreneeën-cols is nog behoorlijk geaccidenteerd. De eerste dag gaat het eigenlijk nog wel, tot Diusse. Maar de dag daarna moet ik flink op de trappers. Bij Maslacq en bij Mauleon verken ik een paar routewijzigingen, en dat vind ik allebei wel een verbetering. Na Maslacq zit er nog een beste côte in, maar het zijn mooie super rustige weggetjes. Na Mauleon beginnen de cols. De eerste is de Col d’ Osquich, en voor nu is dat meteen de laatste, want (1) ik zit er een beetje door, en (2) ik heb het hotel op de col gereserveerd. Ik slaap niet voor het eerst op die col. In 2005 overnachtte ik daar toen ik de nieuwe route door het Baskenland fietste. De verkenning had ik in het jaar daarvoor gedaan met de auto, toen ik daar op vakantie was. In 2014 overnachtte ik daar ook eens met Hans Hagen.
Het vertrek vanaf de Osquich gaat uiteraard moeiteloos, want de eerste zeven kilometer is afdaling. Maar al gauw gaat het minder voorspoedig, want de Col de Gamia is een supersteil ding. Maar ik ben nog fris, dus daar kom ik wel boven. Koffiepauze in Lecumberry, want hier gaat het echt beginnen. Ik zie er wel tegenop, want er heerst een hittegolf in Zuid-Frankrijk, en de Col de Burdincurutcheta is één van de zwaarste cols in het parcours.
Bij Mendive begint het echt steil te worden, en mijn fietscomputer meldt dat het bijna 40⁰ is. Ik hou het maar een paar kilometer vol, dan moet ik van de fiets. Het is bloedheet. Ik begrijp dat het onmogelijk is om met deze hitte verder te klimmen. En zelfs als het me zou lukken om die col te bedwingen, hoe kom ik in die hitte al die andere cols over? Het is een heilloze missie. Bovendien: ik ben hier om mezelf te testen, en het resultaat van die test is negatief. Ik kan dit niet meer.
Ik fiets (bijna) dezelfde weg terug, kom weer langs het hotel op de Osquich. En verder naar Arette. Daar had ik het hotel besproken, in de veronderstelling dat de Gamia, Burdincurutcheta en de Soudet me wel zouden lukken. Maar alleen de Gamia en de Osquich van beide kanten is al een hele kluif, en ik kom zo ook in de geplande etappeplaats.
De volgende dag rijd ik via het 100 Cols parcours naar Lurbe, aan de voet van de Marie-Blanque. Maar in plaats van rechtsaf de col op sla ik linksaf naar Oloron en verder naar Pau, via de (omgekeerde) oorspronkelijke 100 Cols route (tot 2005). Met de trein naar huis. De eerste trein waarin mijn fiets mee mag gaat over drie dagen. Nachttrein naar Parijs, en verder met de Thalys. Daar mag de fiets alleen in als hij is ingepakt in een tas. Die koop ik eerst nog in Pau-Lascar bij de Decathlon. Ik heb er nu drie thuis, want het overkomt me wel vaker dat ik op onvoorziene wijze naar huis moet. 

Nu heb ik dus onverwacht vakantie. Drie dagen Pau, het is geen straf. Tot 1990 ging de route dwars door Pau naar de Aubisque. Ik herinner me van Pau vooral hele slechte, hele drukke wegen. Maar het heeft een prachtig centrum, omdat het in de 19e eeuw een mondain wintersportoord was, de poort naar de Pyreneeën.


 


De stad is echt een bezoek waard. Het zijn eigenlijk twee steden, want Pau ligt aan weerskanten van een diepe kloof, de Hédas. De benedenstad ligt in de diepte, je kunt er met trappen en met een lift komen.


Al met al is dat Pyreneeën traject niet echt een succes geworden.

Ik heb besloten om niet meer het hooggebergte in te gaan, die tijd is geweest. Vorig jaar ging het ook al niet best, maar toen had ik corona gehad. Nu ging het wéér niet best, maar was het meer dan veertig graden op de eerste beklimmingen. Dus heel misschien toch nog eens proberen in juni volgend jaar….? Ik moet uiteindelijk de Alpen óók nog een keer.




Oktober 2024: Saverne – Beaune (km 0 - 388)

Het hele jaar is het er niet van gekomen om een deel van het parcours te fietsen. In april fietste ik nog wel met mijn 100-cols vrienden Alfred Hendriks, Hans Hagen en Bert van Rossum een week in de Beaujolais. We fietsen daar graag, want het is daar één en al cols en wijngaarden. Een El Dorado voor fietsers en wijnliefhebbers, en wij vieren zijn het allebei. Ik ben met afstand de slechtste klimmer van de vier, en deels rijd ik de door mijzelf uitgezette routes alleen, om rustiger in mijn eigen tempo te kunnen fietsen.

In juni rijd ik met Hans Hagen de Fietsweek in de Morvan van Gerrit Slingerland. Dat initiatief is ooit begonnen als een fietsweek in de Cevennen met als hoogtepunt de Ronde van de Mont Aigoual, over het parcours van de wielerwedstrijd die door schrijver Tim Krabbé is gebruikt als basis voor zijn roman “De Renner” uit 1978.
Gerrit (oud-penningmeester van de NRTU/NTFU) woont inmiddels in Frankrijk, in de Morvan, en heeft samen met een lokale camping deze fietsweek opgezet. Hans (oud-secretaris van de NRTU) en ik doen er aan mee, ik ken Gerrit al meer dan veertig jaar. De Morvan is een prachtig gebied, en behoorlijk geaccidenteerd. In 1983 fietste ik er voor het eerst. Als je zin hebt kun je je nog aanmelden voor dit evenement.
Ook hier ben ik een van de slechtste klimmers. Toch gaat het me redelijk af, met etappes tot 130 km, en ik begin weer over een 100 Cols traject na te denken.

Ik neem me voor om in oktober, als de hellingen zo prachtig gekleurd zijn, en ik niet meer verrast kan worden door een hittegolf, gewoon in Saverne te starten en zonder plan te gaan fietsen. We zien wel waar ik in hotel ga (dat kan na 130 km zijn, maar ook na 60 km), en we zien wel hoe ver ik kom. Het kan een week duren of drie weken, het kan 600 km zijn of 2000, ik hou alle opties open.


Op  21 oktober vertrek ik met de trein via Duitsland naar Saverne. Daar zou ik moeten arriveren om een uur of vier. Overnachten doe ik in La Hoube, dat ligt ongeveer op de eerste col in het parcours, de Col de Valsberg, na 23 km. Ik kom er vaker, een prima Logis-hotel in een minuscuul plaatsje, met uitzicht op de Roche de Dabo.
De trein heeft bij vertrek uit Utrecht bijna een half uur vertraging vanwege ‘een aanrijding met een persoon’, zoals dat in NS-jargon zo eufemistisch heet. 

Ik heb een gereserveerde plaats voor mijn fiets. Maar op die plek staat een aanhanger voor twee kinderen. Op alle andere plaatsen staat een elektrische fiets, en die kunnen niet hangen omdat ze te zwaar zijn, en de wielen te breed. De aanhanger past op geen van die fietsen, want ze hebben geen trekhaak. De aanhanger is dus een verstekeling. 

Ik heb sterk de indruk dat in Duitsland geen hond nog reserveert voor een fiets, want zelden kan ik mijn fiets kwijt op de gereserveerde plek. Er wordt ook nooit op gecontroleerd, want de eigenaar zit niet bij de fiets, maar twee rijtuigen verderop. Vaak staan er ook enorme koffers op jouw gereserveerde plek.

Na de indeling te hebben gereorganiseerd past mijn fiets er naast.




In Frankfurt is de vertraging opgelopen tot twee uur, en ik ben pas na zessen in Saverne. Snel omkleden, want het wordt al donker. Gelukkig ben ik op mijn oude Ridley, want dat was mijn woon-werk-fiets, en daar zit licht op. Een SON-dynamo in het voorwiel, een uitstekende Inoled koplamp, en een batterij-lampje achter. Ik ben voorbereid op in het donker fietsen, want het is oktober.
Dus moet ik in het donker de Côte du Spielberg en de Col de Valsberg op. De Spielberg klimt langs het Château du Haut Barr door het bos. Vanaf de Spielberg daal je weer af naar Haegen, en klimt verder naar de Valsberg. Dat stuk door het bos zal ik me nog lang herinneren, vooral die afdaling, want het is aardedonker, nat, en veel herfstbladeren op de weg. Mijn verlichting is zo’n beetje de best denkbare verlichting die er is (ooit overgehouden aan een test die ik voor de Fietsersbond heb gedaan), maar heeft een vrij kleine openingshoek, zoals alle dure fietslampen. In de bochten zie je wel de weg voor je, maar niet waar die heen gaat. Dalen gaat net zo langzaam als klimmen. Tot mijn verbazing kom ik daar nóg een fietser mét licht tegen op een mountainbike.
Om kwart voor negen ben ik in het hotel. “Wilt u nog eten vraagt de hotelier”, en hoopt dat ik "nee" zal zeggen. Ik zeg "ja", maar laat hem de keus wat hij voor me gaat bereiden. Verrassing.

De kop is er af, de eerste col zit er al op, en de volgende morgen begint het echt. Met de Côte de Hommert heb ik wel wat moeite, want het is een steil ding. De Col du Donon gaat me beter af, en boven ga ik eten. Het restaurant is weliswaar geopend, maar er is geen mens te bekennen. Geen koffie dus en mijn eigen krentenbollen als lunch. Ter plekke reserveer ik met mijn smartphone een overnachting. Ik wil in de Chambre d’ Hôte (B&B) van Etival, maar die mensen doen het niet meer. Daarom overnacht ik maar in Les Eaux-Rouges, een kilometer of zes van de route na de Col de Mon Repos. Ik heb daar vaker gezeten.
Het klimmen gaat moeizaam, vrijwel elke helling doe ik in mijn lichtste (1:1) verzet. Toch ben ik wel tevreden over de 95 km die ik er op heb zitten. Ik ben 74, twintig jaar geleden reed ik nog het dubbele.


De volgende morgen moet ik eigenlijk terug naar de Col de Mon Repos, maar ik rij liever onderlangs naar Grandvillers, omdat het klimmen zo moeizaam gaat. Die dag kom ik tot voorbij Bains-les-Bains. Het laatste stuk van het parcours ben ik al jaren niet meer geweest. Ik verken ook voor het eerst de nieuwe route van Xertigny naar Bains. Die heb ik in 2022 voor de helft verkend, omdat ik daar toen in de trein ben gestapt naar de Ballon d’Alsace (waar ik de Petit Ballon heb verkend). Het station van Bains ligt in the middle of nowhere een kilometer of zes van de stad.


Ik overnacht na 80 km -ook niet voor het eerst- in Mailleroncourt, waar een Chambre d’ Hôte is van een Nederlander.

Gelukkig is het allemaal niet zo bergachtig hier, ook de volgende morgen gaat het fietsen heel aardig. Het is prachtig fietsweer, weinig zon maar ook weinig wind, en een aangenaam temperatuurtje van een graad of 15.
Veel herfstkleuren heb ik nog niet gezien, maar ik reken er op dat na Pont-de-Pany de wijngaarden van de Bourgogne beginnen, en die zullen toch wel gekleurd zijn?


  Herfstkleuren bij Magny-les-Jussey


In Cintray weet ik een prima restaurant op het kruispunt met de grote weg. Daar lunch ik. Ik probeer Marcilly te bereiken vandaag, want daar, en in het 1 km verder gelegen Is-sur-Tille is voldoende overnachtingsmogelijkheid. Ik bereik Marcilly na 100 km in de schemering. Het is een vlak parcours, maar ik ben toch niet zo fris meer. Fietsen kost me steeds meer moeite. Ik maak me zorgen over het vervolg, want het centraal massief komt er aan.


Het hotel heeft (alweer) een nieuwe eigenaar. Goed hotel, goed restaurant, prima geslapen.

Toch sta ik moe op. Ik voel me helemaal niet zo goed. Om half negen vertrek ik. Het fietsen kost me veel moeite, en zelfs de lulligste hellingen, waar ik normaliter niet eens terugschakel moet ik in het lichtste verzet op. Het gaat eenvoudig niet meer. Ik overweeg om vandaag maar in Beaune te stoppen, maar dan moet ik nog wel een paar côtes over. Dan maar na Pont de Pany naar Dijon? Ik neem het besluit om dat avontuur niet aan te gaan. Ik rij terug en neem de kortste weg naar Dijon. Ik hou er mee op.
Al na tien kilometer zit ik hondsmoe aan de koffie, en bel Alfred (hij is arts). Ik vertel hem dat ik ga stoppen, en dat ik me niet goed voel. Kortademig, pijn op de borst en in mijn schouders. Hij sommeert me om direct een eerste hulp post te zoeken in Dijon, en een ECG te laten maken, want hij vermoedt hartproblemen.


Dit is mijn kortste etappe ooit, 33 km, waarvan drie kilometer op het parcours. In Dijon boek ik eerst een hotel. Daar bellen ze een taxi om me naar het ziekenhuis te brengen. Spoed Eisende Hulp heeft in Frankrijk weinig haast, dat is me in het universitair ziekenhuis van Straatsburg ook al eens opgevallen. Ik moet me eerst via 112 aanmelden, en dan beslist iemand of je spoedeisend bent. In de aanmeldingsruimte kun je niet zitten, en ik doe er twee uur over voor ik naar binnen mag. Om half twee ’s nachts sta ik na een hele reeks onderzoeken weer buiten met een diagnose (pericarditis) en een recept voor een grote zak medicijnen. Pericarditis heb ik in 2011 ook al een keer gehad. Het is geen hartprobleem gelukkig, maar een ontsteking van het hartzakje, een vlies dat om het hart heen zit. Ze hebben een taxi geregeld om me naar het hotel te brengen. De volgende dag komen mijn dochter en kleinzoon me ophalen om me naar huis te brengen.De wijngaarden in herfstkleuren zal ik niet meer zien.

Voor het derde opeenvolgende jaar heb ik mijn 100 Cols traject niet tot een goed einde kunnen brengen, al na 380 km is het weer afgelopen. En ook voor het derde jaar moet ik geweldig afzien. Maar als je dat niet wilt moet je geen 100 Cols rijden hè?