(door Jan Bijma, 2016-2017)
"Hoe mijn negende 100 Cols toch nog af kwam".
Ik heb er nogal eens moeite mee om een 100 Cols Tocht af te krijgen.
In de jaren '80 en '90 deed ik er doorgaans twee of drie jaar over, maar vreemd genoeg duurt het tegenwoordig veel langer, hoewel ik meer tijd heb. Geen kinderen meer thuis, en het laatste jaar zelfs met pensioen. Maar er is altijd wel wat.
In 2011 viel ik in de afdaling van Mont Sainte Odille van mijn fiets met desastreuze gevolgen. Dankzij de abominabele verpleging in het academisch ziekenhuis van Straatsburg kreeg ik zoveel complicaties na een heupoperatie (trombose, longembolie, longontsteking, pericarditis etc) dat er dat jaar voor mij niet veel meer te fietsen viel.
Pas in 2013 was ik weer een beetje op nivo, en kon ik aan de negende 100 Cols beginnen, hoewel de achtste nog niet helemaal af was.
Dat was in 2014 wel het geval, en met Hans Hagen reed ik de westelijke Pyreneeën in augustus. De bedoeling was om Foix te bereiken, maar dat bleek niet haalbaar door drie oorzaken: (1) een beetje zelfoverschatting; (2) een derailleur in de spaken in de laatste kilometer van de Col de Soudet (wat een beest van een col); en (3) abominabel slecht weer op de grote cols. Na de Tourmalet hielden we het voor gezien en treinden terug naar de auto, die we in Agen hadden achtergelaten.
Het is geen goed idee om tientallen kilometers van de bewoonde wereld een derailleur aan gort te trappen. Het ding was flink verbogen, één van de derailleurwieltjes was van het lager getrokken, de ketting was krom. Het koste me zeker een half uur om dat weer een beetje te herstellen. Het wieltje kreeg ik weer op het lager gedrukt, een kettingschakel werd verwijderd en met behulp van een kei werd de kooi weer een beetje in model geslagen. Echt lekker fietsen was er niet meer bij, maar het werkte goed genoeg om de fietsenmaker in Oloron te bereiken. Nieuwe derailleur, nieuwe ketting, nieuwe tandwielen. We konden weer verder, maar waren ook een halve dag verder.
Een paar weken later ging ik naar Carcassonne om het Cevennen traject inclusief de Ventoux te fietsen. Prachtig weer, een voortreffelijke treinreis, en het ging goed tot de Mont Aigoual. Daar kwam ik in geweldig noodweer terecht. 's Nachts regende het al, bij het ontbijt werd dat nog erger, en voor ik mijn fiets uit de garage had gehaald bij het hotel in Esperou was ik al doorweekt en totaal verkleumd. Een helletocht over de Aigoual. Riviertjes liepen over de weg, totaal verkleumd na de afdaling. In het dal moest ik geregeld wadend door ondergelopen delen van de weg verder. In Moussac wilde ik eigenlijk in hotel, maar juist op dat moment regende het zo hard dat ik liever maar doorfietste tot Uzes. Daar drong het nieuws van de dag tot me door: Het was werkelijk noodweer geweest, er was veel schade en er waren doden te betreuren doordat mensen meegesleurd werden door de buiten hun oevers getreden rivieren. Verschrikkelijk.
De volgende dag werd het weer wat beter, en reed ik rustig naar Bedoin, om de dag er na de Ventoux te beklimmen. Daar was het opnieuw slecht weer en harde wind, maar in de afdaling bij Mont Serein brak de zon door en even later zat ik op het terras in Entrechaux te vieren dat mijn Honderd Cols etappe voor dat jaar er op zat. De volgende dag zat ik in de TGV naar huis.
Een half jaar later, het was voorjaar 2015, was ik met pensioen, en ik had mij voorgenomen om in de nu komende jaren tenminste een halve, maar liever nog een hele HCT te rijden. Maar ja, ik had meer te doen, waaronder de realisatie van een woonproject voor autistische jongeren in Amersfoort waar ik bestuurslid was. Omdat ik de bouw in mijn portefeulle had, en het gebouw in dat jaar werd opgeleverd, kwam er van fietsen weinig. In het voorjaar slaagde ik er nog wel in om het traject van Saverne naar de Pyreneeën te rijden. Dat ging me buitengewoon goed af. Vooral de etappe over de Montagnes de Beaujolais (dat zijn negen cols) verbaasde ik mezelf door ondanks harde wind (ik zag zelfs op een paar kilometer afstand een tornado overvliegen die later veel schade bleek te hebben aangericht) alle negen cols te rijden. Met een zucht van verlichting kwam ik in Feurs aan, waar alle drie hotels vol waren. Gelukkig kon ik nog wel een hotel vinden in Montbrison, en liggen Feurs en Montbrison beide in het Loiredal. Die vlakke 20 km konden er nog net bij, maar 180 km over negen cols begint op mijn leeftijd toch wel een beetje te veel van het goede te worden.
In september 2015 nam ik de trein naar Tarbes, om van daaruit naar Ste Marie de Campan te fietsen. De bedoeling was om zo ver mogelijk te komen, liefst in Saverne. Dan zou mijn negende 100 cols er op zitten. Maar al in de trein werd ik ziek. Twee dagen heb ik het volgehouden, maar na een derde dag in de regen over de Peguere stapte ik in Foix in de trein.
Het afmaken van de Negende van Bijma moest dus in 2016 gebeuren. Maar het noodlot had andere plannen. Voortdurend was ik ziek, en in mei had ik pas 1500 km gereden. Dat kun je geen voorbereiding voor de Alpen noemen.
Intussen kreeg ik longontsteking, werd er operatief een gezwel van mijn tong verwijderd, en niet veel later werd er blaaskanker geconstateerd. Daaraan ben ik in juni geopereerd, waarna ik een serie chemobehandelingen onderging.
Eind augustus was ik voldoende hersteld om weer te gaan fietsen, en dat deed ik zoveel mogelijk. Na een rondje door Brabant en Limburg met etappes van 150 km durfde ik het aan om weer naar Frankrijk te gaan. De keuze viel op een niet al te lastig deel van het parcours: Annecy-Saverne. Mijn lieve Truus ging mee, want ze vertrouwde niet dat ik dat allemaal zonder problemen zou kunnen overbruggen. En dan is het wel een fijne gedachte dat je een auto in de buurt hebt.
Dat bleek heel handig, want het vinden van hotels was een heel probleem. Drie keer moesten we een kilometer of tien van de route om een slaapplaats te vinden.
Dat Annecy-Saverne niet al te lastig is, dat is ook maar betrekkelijk. De Clergeon, Grand Colombier, Ballon d' Alsace en Grand Ballon zijn geen kleine jongens. Nou ben ik op de Grand Ballon niet geweest, want ik wilde een alternatieve route proberen van St. Maurice s/ Moselle naar Le Markstein, om de Col de Bussang te mijden. Het is een col van niks, maar wel een drukke weg met veel vrachtverkeer. Het alternatief over de Col du Page is een stuk aantrekkelijker. Ik had de pech dat de col juist die dag vanwege bosbouw werkzaamheden afgesloten was, maar ook weer het geluk dat ik er precies tijdens lunchtijd was, en dus er gewoon langs kon, al lag de weg wel vol met een hoop rotzooi. Of we de col du Page in de route opnemen zullen we in 2018 wel zien.
In dat eerste halve jaar van 2016 ben ik vijf jaar ouder geworden. Ik kan eigenlijk niet meer klimmen. De Grand Colombier kostte meer dan drie uur. Mijn klimsnelheid ligt op de grote cols zelden boven de acht km/uur. De dagafstanden zijn teruggebracht tot zo'n 80 km. Maar dat geeft niet, ik heb toch het hele traject fietsend afgelegd, en ben er apetrots op.
Of de Onvoltooide van Bijma ooit nog af komt moet volgend jaar blijken, als ik de Alpen over moet. De Ventoux heb ik er gelukkig al op zitten.
En dan moet ik ook nog het stukje van Foix tot Carcassonne.....
....en dat stukje deed ik een paar weken later, pal voor het sluiten van het seizoen, de laatste week van oktober.
Met de trein naar Foix. Viel nog niet mee. Op zaterdag reed de nachttrein niet van Parijs naar Foix, en op zondag reden er geen treinen tussen Antwerpen en Lille. Toch maar zondag gegaan, en omgereden over Brussel. Wel vroeg op, maar voorspoedige reis zonder gemiste aansluitingen.
Maandagmorgen om 6.00 uur sta ik op het station van Foix. Het is nog donker, maar ik heb er rekening mee gehouden en heb licht gemonteerd. Dat licht had ik trouwens ook in Parijs al nodig om van het Gare du Nord naar Gare d'Austerlitz te komen. Dat is overdag al een avontuur, maar in het donker is het echt link.
Na 20 km ben ik op de Col de Py, en vanaf hier verken ik een nieuw stukje route. Dat valt niet mee in het donker. Het is matig weer, maar niet koud.
Ik verken die dag nog een paar kleine routewijzigingen. Het is mooi in de herfst. De wijngaarden van de Blanquette de Limoux zijn hier minder uitbundig gekleurd dan in Bourgogne, maar het is toch een prachtig landschap.
Het gaat goed, ik haal volgens plan Caunes. En ook de volgende dag naar Brusque gaat het prima. Maar de dag daarna naar Avèze, waar ik het hotel heb besproken, gaat het mis. Het is een dun bevolkt gebied, en daarom rij ik in één keer door naar Lodève voor de koffie. Omdat het bijna 12.00 uur is ga ik meteen maar lunchen. Mijn borst doet een beetje zeer, vlak onder de rechter oksel. Maar ach, een 100 coller kan wel tegen een pijntje.
Maar als ik weer op de fiets zit wordt het pijntje een pijn. En in de beklimming van de Cote de St Pierre de la Fage wordt de pijn een heftige pijn. Ik kan bijna niet ademhalen. Boven neem ik een lange pauze om bij te komen. Ik zie enorm op tegen de klim naar de Côte de Le Cros bij Madieres. Ik had eigenlijk afgesproken dat ik de route over Navacelles zou verkennen, een Unesco natuurmonument. Maar ik wil gewoon de kortste weg naar het hotel. De brug bij Madières is gelukkig weer open, die was het voorjaar gestremd na de overstromingen. De klim is maar vijf kilometer, maar ik doe er meer dan een uur over.
Zonder die helse pijnen is de 100 cols al zwaar genoeg! Wat heb ik afgezien. Geen lucht om te klimmen. De laatste 20 km over de hoogvlakte gaan gelukkig een stuk beter, omdat ik niet meer zo hoef te hijgen. Als ik in het hotel kom val ik - nog in de fietskleren - meteen op bed en in een diepe slaap.
De volgende morgen is de pijn gelukkig een heel stuk dragelijker. Ik had gedacht meteen naar Nîmes te moeten fietsen om op de trein te stappen, maar ik rij toch de geplande etappe, en zelfs nog een beetje verder. Dan zitten de Cevennen er op. Nog een halve dag in het Rhônedal in schitterend fietsweer naar Avignon, en dan weer op de trein naar huis.
Dat had je gedacht. Mijn geplande TGV de volgende morgen blijkt op zaterdag niet te rijden. Alle andere treinen naar Parijs zitten het hele weekend vol: het is herfstvakantie. Ik kan nog wel mee op de TGV naar Basel dezelfde middag, maar daarin mag de fiets niet mee. Tenzij hij is gedemonteerd en in een hoes zit. Als een speer naar de Decathlon, een hoes gekocht, en op tijd terug voor de trein. Het is een enorm pak, gelukkig vind ik achter in de coupé een plek waar hij kan staan. Ik ben op tijd in Basel voor de City Night Line naar Utrecht. Daar kunnen tegenwoordig nog maar acht fietsen in, maar er is nog plek. Volgend jaar rijdt de CNL helemaal niet meer.
Maar goed, Foix-Carcassonne zit er op, en voor de tiende heb ik Carcassonne-Rocquemaure er ook al opzitten. En passant weer een paar veelbelovende wijzigingen verkend. Of ze er ook in komen zien we volgend jaar wel.
Nu alleen nog de Alpen. Maar eerst die longen maar eens laten onderzoeken..
Gelukkig bleek er met die longen niet veel aan de hand. Een ontstoken tussenribspier bleek de boosdoener. Niet ernstig, maar toch lastig als je geen adem kunt halen bergop. Wel volgden er nog een paar operaties vanwege de blaaskanker. Bij de controle een paar weken daarna bleek er geen tumor meer te vinden, en dat was beter nieuws dan ik verwacht had.
Opgelucht reed ik nog geen maand later met pas 250 km in de benen weer een stuk 100 Cols. Niet de Alpen, want in de eerste plaats gaat dat niet in april, en in de tweede plaats gaat dat niet met maar 250 km in de benen. Een eenvoudiger traject was de eerste 700 km na Saverne. Daar had ik nog een paar stukken te verkennen. De conditie was beter dan ik verwacht had, in ieder geval beter dan de weersomstandigheden. Twee dagen mooi weer, gevolgd door drie dagen sneeuw en regen. De laatste kilometers waren weer een verkenning: de Col de Baracuchet, die we in het parcours willen in plaats van de drukke Croix de l' Homme Mort in het Centraal Massief.
Na een koude natte afdaling houd ik het voor gezien en ga tevreden naar huis. Een goeie training voor de Alpen.
Eind juni rijd ik het laatste deel van de negende, van de Ventoux tot aan Beaufort. Alle grote cols zitten daarin. Beaufort is een beetje rare plaats om te starten of te finishen, want het ligt midden in de Alpen. Er is geen station en er rijden geen fietsbussen heen. Dat ik daar klaar ben heeft een bijzondere oorzaak.
In 2010 reed ik het Alpentraject met Alfred Hendriks. Hij reed met een bagageaanhanger. Dat ging een stuk langzamer dan met mijn bagagedragertje en twee fietstassen. Op de Bonette kwam Alfred op het idee om die aanhanger mee te geven aan een passerend busje. Maar de afdaling van de Bonette bleek zo koud, dat hij niet meer genoeg kleren bij zich had om zich warm te houden. Omdat hij door de kou bevangen niet meer kon remmen was dat een hachelijke situatie. Oostenrijkse fietsers vonden hem, en namen hem in hun busje mee naar beneden. Het duurde uren voordat Alfred voldoende ontdooid was om verder te fietsen.
Daardoor raakten we bijna een dag achter op het schema, en dreigden we onze trein in Geneve te missen. In St.Michel de Maurienne namen we de trein naar Albertville en fietsten naar Beaufort om de rest van de route af te maken, aldus de Iseran omzeilend. De trein halen was geen punt meer.
Maar het jaar daarna moest ik wel terug naar St.Michel om die Iseran alsnog te rijden. Vandaar reed ik door naar Saverne. Van dat traject had ik echter met Alfred het stuk Beaufort-Geneve al gedaan. Voor mijn negende hoefde dat niet meer. En zo kwam het dat ik midden in de Alpen ineens klaar was met mijn negende.
Het weer was al een tijdje van slag in Frankrijk. Er heerste al een paar weken een hittegolf. Ik twijfelde daarom of ik de Ventoux nog wel zou rijden, want voor de negende was dat niet meer nodig. Maar ja, nu we er toch zijn..
We zetten de caravan neer bij Annecy. Na een paar dagen vakantie brengt mijn vriendin me naar Aix-les-Bains waar ik in de trein stap naar Orange. Een uurtje later zit ik op het parcours in een zinderend hete Provence.
Ik heb een hotel aan de voet van de Ventoux in Ste. Colombe. Vertrek om vijf uur. Het is nog koel, maar ook nog donker. Het eerste uur rijd ik met licht aan, maar er is toch geen verkeer op de weg. Het gaat moeizaam. Ik besluit, als altijd op de Ventoux, dat het nu echt de laatste keer is. Bij Chalet Renard halen de eerste fietsers me in. Het tempo ligt rond de 6 km/uur. Boven is alles nog dicht. Ik rij meteen naar beneden, en neem koffie in Entrechaux.
Ik had niet gedacht dat ik de eerste dag meer zou rijden dan alleen de Ventoux. Maar het gaat zo goed dat ik zelfs doorrijd naar Manosque. Daarom ben ik de eerste dag al meteen een dag voor op mijn schema. De volgende dag doe ik wat verkenningen die mislukken omdat de geplande weggetjes onverhard zijn.
De Gorges du Verdon zijn vergeven van de motorfietsers. En het is er erg warm. In Castellane ga ik in hotel. De volgende ochtend rij ik in de koelte de Col de St.Bernabé. Die heb ik eerder verkend, maar toen met de auto. Prachtige col, ontdekt door Roland, onze voorzitter. Het wordt opnieuw warm, en daar ben ik niet zo geschikt voor. Veel moeite met de steile Col de Buis en Col de Félines. Op de laatste col begint het te betrekken.
Ik ben net op tijd beneden in Entrevaux voor het noodweer losbarst. En noodweer is het! De Gorge de Cians is afgesloten, en ik rij daarom door over de Route National richting Nice. Maar die is ook afgesloten, verderop, vanwege ondergelopen weggedeelten en een modderlawine.
Die overstroming kan ik nog wel langs, maar de modderlawine niet. De Gendarmerie is onverbiddelijk. Ik moet terug. Dan toch maar de Cians in. Daar staat geen politie, alleen wegwerkers die de weg afzetten. Het is een enorme chaos op dat kruispunt van kerende vrachtwagens en caravans. In de consternatie fiets ik er gewoon langs. Onderweg naar Beuil kom ik niks tegen waarom die weg afgesloten zou moeten zijn. Er komt ook gewoon verkeer van boven. Ik heb er knap moeite mee. Uitgeput ga ik in Beuil in hotel.
De volgende morgen ben ik nog steeds moe. Ik doe de Col de la Couilolle nog. In Isola blijkt de Bonette tot mijn schrik gesloten. In een lokale krant lees ik dat tijdens het noodweer drie motards zijn getroffen door vallende rotsblokken: één dode.
In het dorp ga ik lunchen. Even later gaat er ook een groepje Franse fietsers eten. Ik vraag of ze over de Bonette zijn gekomen. Dat blijkt het geval, en volgens hun kun je er met wat klauterwerk best langs.
In St. Etienne-de-Tinée besluit ik niet meer de Bonette op te gaan. Het Hotel des Amis is omgetoverd tot een uitstekende Chambre d' Hôte (Chez Martine). Verder Rustdag.
Ook de volgende dag blijft het matig weer, af en toe zon, af en toe regen, maar ik fiets lekker. De Bonette is niet al te steil en er is niks mooiers dan in je eentje een col op. Geen enkele motor of auto, wel twee fietsers tegengekomen. Inderdaad: ik kan er langs.
Van de steenlawine is niets te zien, behalve een flink gat in het asfalt.
Enkele kilometers voor de col ligt het vervallen militaire Camp des Fourches. De barakken hebben flink te lijden gehad van de jaarlijkse pakken sneeuw in de winter, maar nu worden de kampementen uit de dertiger jaren gerestaureerd.
Aan de andere kant van de Bonette is het druk. Er is een fietsevenement met honderden fietsers die naar de Cime de la Bonette fietsen, de top van de berg.
Ik daal af om te lunchen in Jausiers, en rij naar de Col de Vars.
Daar is het erg druk, er is een evenement aan de gang met honderden motoren. Tegelijkertijd is er een Vespa toertocht met een stuk of duizend scooters. Ik ben blij als ik er overheen ben. Koffie in Guillestre, en gelijk door naar de Izoard. Ik overnacht halverwege in het skidorp La Chalp bij Arvieux.
De volgende dag probeer ik de voet van de Iseran te bereiken, maar ik kom niet verder dan Modane. Ik klim gewoon te langzaam om grotere afstanden te rijden.
Nog een dag later doe ik de Iseran en overnacht aan de andere kant. De volgende morgen hoef ik alleen de Cormet de Roselend nog. Na het stuwmeer bij de Col de Meraillet verken ik een nieuw stukje route over de Col du Pré. Schitterend colletje. Of we die er ook echt in doen weten we nog niet. In Beaufort ben ik rond. Nog 40 km naar de caravan, en het zit er op. De Negende van Bijma is eindelijk af.
Het kost me elk jaar meer moeite. Ik moet mijn eigen verwachtingen ook bijstellen, want etappes van meer dan 120 km in het hooggebergte zitten er niet meer in op je 67e.
Het is niet ongewoon dat ik moet afzien op de grote cols, zeker als het warm is, maar als elke col een lijdensweg wordt is het toch niet zo leuk meer. Ik weet niet of de Tiende van Bijma nog wél afkomt.